Ernaast stonden kratten. Vaten. Een hoge antenne die uit het midden leunde. Calebs maag zakte naar beneden. Stropers. Hij had over ze gehoord via de radio – groepen die het op walrussen hadden gemunt voor hun ivoren slagtanden, of zeehonden voor de pelzen.
Ze verplaatsten zich snel, zetten verborgen kampen op en verdwenen voordat patrouilles ze konden vinden. Maar dit kamp was niet verlaten. Er kringelde rook van een vat vuur. Een half ingegraven sneeuwscooter stond vlakbij.