Hij dacht dat hij alleen op het ijs was, tot er een reusachtige walrus verscheen

Een van de mannen gooide iets in een vuurton. Een ander stond bij een krat, het geweer op zijn rug. Calebs ogen bewogen voorzichtig over het kamp, speurend tussen de tenten en de uitrusting. Toen zag hij het. Een metalen kooi.

Hij lag verscholen achter een stapel voorraden, gedeeltelijk bedekt met een zeil. Maar binnenin, bibberend, klein en nauwelijks bewegend, zat een walruskalf. Zijn huid was gemerkt met vorst en een rode vlek op zijn flipper. Zijn ogen, wijd en vermoeid, knipperden langzaam terwijl het een zacht, gedempt gilletje slaakte.