Hij dacht dat hij alleen op het ijs was, tot er een reusachtige walrus verscheen

“Nou, kijk eens aan,” zei hij. “Die idioot heeft nog een volwassene meegenomen ook.” Calebs ogen schoten naar het midden van het kamp. De walrus zat verstrikt in een zwaar net – zijn slagtanden zaten vast, zijn lichaam spartelde en stootte sneeuw en gescheurd canvas omhoog. Maar hoe meer hij tegenstribbelde, hoe meer hij vast kwam te zitten.

Calebs borstkas verstrakte. Ze waren allebei gevangen. De man die Caleb vasthield, duwde hem naar het midden van het kamp. “Zit,” blafte hij, wijzend naar een modderig stuk sneeuw naast de nu verkreukelde kooi. Caleb strompelde, buiten adem, en ging hard zitten.