De officier glimlachte. “Je hebt het gehaald. Dat is wat telt.” Caleb knikte. Hij vertrouwde zijn stem niet. Later, nadat de agenten vertrokken waren, zat Caleb aan zijn tafeltje en keek naar de sneeuw die buiten viel. Zijn koffie was koud geworden. Alweer. Maar dat kon hem niet schelen.
Ergens daarbuiten leefden een walrus en zijn kalf nog – omdat hij een wezen had gevolgd waar de meeste mensen voor zouden vluchten. Omdat hij geluisterd had. Omdat hij zich niet had afgewend. Hij leunde achterover in zijn stoel en liet de stilte op zich inwerken. Voor het eerst sinds lange tijd voelde de stilte niet leeg aan.