Hij dacht dat hij alleen op het ijs was, tot er een reusachtige walrus verscheen

Het slepende geluid was gestopt. Caleb vernauwde zijn ogen en scande de horizon. Misschien was het een truc van de wind. Of zijn eigen slee die achter hem verschoof. Toen bewoog er iets. Een grote gedaante, laag bij de grond, gleed langzaam in zicht vanachter een sneeuwbank op zo’n dertig meter afstand.

Caleb knipperde met zijn ogen. Eerst leek het op een rotsblok, breed, nat en donker tegen het wit. Maar toen verschoof het weer en onthulde dikke plooien gerimpelde huid en twee enorme slagtanden. Een walrus. Hij was massief, net zo groot als een kleine auto. Caleb verroerde zich niet.