Hij wist dat ze gevaarlijk waren, vooral op het land. Ondanks hun onhandige vorm konden ze sneller uithalen dan mensen beseften. En als hij zich in het nauw gedreven voelde, kon hij zonder moeite een mens verpletteren. Het dier snoof, stoom steeg op uit zijn neusgaten.
Het bleef naar voren kruipen, spieren golvend onder zijn dikke huid. Calebs uitrusting – vooral de zak met gedroogde vis die hij in de buurt bewaarde – lag recht in zijn pad. Langzaam krabbelde Caleb achteruit en stak zijn handen iets omhoog. “Rustig, grote jongen,” mompelde hij onder zijn adem, nauwelijks luider dan de wind.