De bandensporen werden dieper. Ze bogen niet langer voorzichtig langs de randen, maar kerfden dwars door het midden van zijn tuin. De lijnen waren schoon en vertrouwd-habitueel. Clarence kwam elke ochtend buiten en ontdekte dat er nieuwe dingen verstoord waren: mulch verplaatst, bloemstelen gebroken, een zonnelamp doormidden gebroken.
Eén keer vond hij een tulpenbol die was opgegraven en in de grond geplet alsof er overheen was gereden, twee keer. Dat stak. Helen had die bollen geplant. Hij hield ze elk jaar aan de gang sinds ze was overleden. Ze elke lente zien ontkiemen gaf hem altijd een vreemde, stille troost.