Clarence stond langzaam op. “Nee, ik denk het niet.” En toen ging hij weg, zijn handen trilden lichtjes terwijl hij zijn jas dichtritste. De koude wind kwam harder aan dan hij had verwacht toen hij naar huis liep. Hij sneed door zijn mouwen en deed zijn ogen tranen.
Hij keek naar het bevroren gazon en de modderige bandensporen die er als open wonden doorheen sneden. Zijn rug deed pijn. Zijn knieën klopten. Zijn geduld was op. Die avond zette hij thee, maar vergat hem op te drinken. De thee stond af te koelen op het aanrecht terwijl hij uit het raam keek hoe de wind speelde met een geplette bloemstengel.