“Dan zijn we al weg!” Het watervliegtuig raakte een harde deining. De hele cabine schommelde. Een van de waarschuwingslampjes op het dashboard flikkerde onheilspellend. Jamie deinsde terug. “We gaan dit ding omgooien.” “Dat doen we niet,” zei Noah snel, maar hij klonk niet zeker. “We moeten gewoon tijd winnen. Afstand bewaren.”
Jamie leunde dichter naar het raam. Zijn stem zakte. “Ik kan ze nu zien. Gezichten. Ze staan recht, wijzen, roepen iets. Alsof ze al denken dat dit ding van hen is.” Noah pakte de verrekijker. Eén blik was genoeg. “We kunnen ze niet aan boord laten. Als ze instappen, is het voorbij.”