Grote witte haaien bleven niet zo hangen. Ze zweefden niet onbeweeglijk en keken toe, alsof ze op hun plaats zaten. Roofdieren bewogen – rusteloos, doelgericht. Deze stilte was verkeerd. Hij tilde de camera op, meer als schild dan als gereedschap, en hield hem met trillende handen recht. De lens bracht de vorm van de haai scherp in beeld, dwars door de waas die de afstand vervaagde.
Zijn adem stokte. Hij scande langs zijn lichaam, volgde de zwaai van zijn krachtige staart. En toen zag hij het. Iets grofs en onnatuurlijks drukte tegen zijn huid. Een touw, dik en strak, opgerold rond de basis van zijn staart, gravend in het vlees.