Marcus zweefde op de plek waar hij door zijn staart was geraakt, zijn longen brandden terwijl hij vocht om zijn ademhaling te reguleren. Hij verwachtte half dat de haai zich zou omdraaien en in het blauw zou verdwijnen, of erger nog, op hem af zou stormen nu hij vrij was. Maar hij bewoog niet. Hij bleef gewoon zweven, het bloed stroomde in slierten uit de wond bij zijn staart, zijn enorme lichaam hing in een griezelige stilte.
Het zwarte oog was op hem gericht, zonder te knipperen, onleesbaar. Hij voelde het gewicht van die blik in zijn botten nestelen, oud en onmetelijk. Tegen elk overlevingsinstinct in dat hem toeschreeuwde, kwam Marcus dichterbij. Het mes was weg, zijn handen leeg. Toch dreef hij naar voren, langzaam en weloverwogen, tot de snuit van de haai zijn blikveld vulde als de boeg van een oerschip.