Marcus lachte onder zijn adem, deed zijn masker op zijn plaats en ging op de rand van de boot zitten. Even keek hij in de diepte – een uitgestrekt gordijn van glinsterend blauw, dat alles verborg, alles beloofde. Toen kantelde hij achterover en de zee slokte hem helemaal op.
Het water sloot hem in zijn koele omhelzing, het geluid vervaagde tot het gedempte getrommel van zijn ademautomaat. Marcus dreef lager en liet het rif onder zich oprijzen als een levende stad, koraaltorens die naar het licht reikten, elk oppervlak levendig met kleur en beweging.