In die blik glinsterde dankbaarheid, maar ook een waarschuwing – alsof sommige waarheden beter onuitgesproken konden blijven. De havenmeester pakte Elias’ schouder stevig vast. “Je hebt geluk dat je bent teruggekomen,” zei hij nors. “Dat schip… is weg. Gezonken op de plek waar het insloeg. Nam de helft van de rotsen mee.” Zijn ogen vernauwden zich. “Wat heb je daar gezien?”
Elias opende zijn mond, maar de woorden haperden. Hij dacht aan Callen’s bekentenis; dat hij een verstekeling was, achtergelaten toen de bemanning verdween. Als de verkeerde oren dat hoorden, zou Callen wel eens in meer problemen kunnen komen dan hij al had overleefd. Elias slikte en dwong een rustige stem. “Ik zag een man die gered moest worden,” zei hij uiteindelijk. Het was de waarheid, maar niet helemaal.