Hij kromp ineen, hoewel hij wist dat ze zijn instincten benoemde in plaats van de schuld te geven. “Ik dacht dat ik ons beschermde,” zei hij zacht. “Tegen chaos. Tegen schaamte.” De woorden klonken als kruiken uit zijn moeders kast, zorgvuldig geopend. “Het voelde als bescherming,” gaf Evelyn toe. “Soms. Andere keren voelde het als verdwijnen in iets wat ik niet was.”
“Ik weet niet hoe ik hiermee moet stoppen,” zei hij, met een klein stemmetje. Evelyn pakte zijn hand. “Misschien hoeven we niet in één keer te stoppen,” antwoordde ze. “We leren. We krijgen hulp.” Het woord hulp stuiterde niet van de muren af; het landde en bleef. Hij knikte een keer, alsof hij zichzelf ergens toestemming voor gaf.