Hij begon dingen te zeggen als “Ik probeer morgen langs te komen” in plaats van “Ik zal er zijn” Als ze zei dat ze hem miste, glimlachte hij maar antwoordde niet. Soms, als ze ’s avonds belde, hoorde ze het vage gezoem van een gesprek achter hem – gelach, gerinkel van glazen – voordat hij snel zei: “Ik kan nu niet praten, ik bel je later.”
Als ze hem vertelde over de dromen die ze had gehad – de dromen waarin ze weer gezond was en met hem door het park liep – knikte hij en zei: “Dat klinkt leuk,” alsof hij naar een verhaal over iemand anders’ leven luisterde.