Ze probeerde Evan te bellen, een keer, twee keer, drie keer – geen antwoord. Bij de vierde keer kwam zijn stem door, gedempt en ongeduldig. “Clara, ik zit in een vergadering. Kan ik je terugbellen?” Haar stem trilde. “Ik voel me niet goed. Ik denk dat ik naar de eerste hulp moet.” Een pauze. Het zwakke gezoem van het verkeer. “Ik zit vast op de snelweg. Alsjeblieft – bel je moeder, oké? Zij is er sneller.”
Het gesprek eindigde voordat ze kon reageren. Ze zat daar, de telefoon tegen haar borst gedrukt, wachtend op de moed om weer te ademen. Toen belde ze eindelijk haar moeder. Toen Maggie later die avond aankwam, stelde ze geen vragen. Ze keek één keer naar Clara’s gezicht – bleek, getekend, stil – en wist het. Ze bleef de hele nacht bij de hand van haar dochter.