Richard Hale verdween op een vrijdagmiddag zonder iets te zeggen van school. Niemand merkte hem op en niemand dacht er veel over na in het weekend. Maar op maandag, toen zijn stoel nog steeds leeg was, voelde er iets niet goed.
Er ontstonden al snel geruchten. Leraren fluisterden smoesjes die niet klopten, klasgenoten verzonnen verhalen die niet klopten en elke verklaring maakte de verwarring alleen maar groter. Shirley bleef zoeken naar antwoorden, maar hoe harder ze zocht, hoe meer de waarheid leek te vervagen, alsof de school zelf Richard wilde vergeten.
In de tweede week begon ze zich zorgen te maken. Richard’s kluisje bleef onaangeroerd, zijn online accounts inactief, zijn aanwezigheid schoongeveegd alsof hij nooit had bestaan. Iedereen probeerde verder te gaan, maar Shirley kon het niet. Iets aan zijn verdwijning voelde verkeerd, te stil, te plotseling. En stilte, besefte ze, kon angstaanjagend zijn.