De volgende ochtend naderde Jamie het glas. Meera zag hem. Ze stond langzaam op en liep naar de rand, haar ogen op de zijne gericht. Achter haar kroop Nibbles dicht tegen haar aan, geeuwend, kwispelend met zijn staart. Hij blafte een keer – kort, vrolijk, fel. Jamie barstte in tranen uit. Hij wist niet eens waarom.
Jamie zat met zijn vader op een bankje buiten het verblijf. “Ik wil hem terug,” zei hij zachtjes. “Maar ik wil ook dat het goed met haar gaat.” Zijn vader keek door het glas naar Meera. “Soms kunnen we de dingen waar we van houden niet houden. Soms moeten we ze delen.”