Die nacht werd ze om 3.12 uur wakker van iets dat vaag leek op voetstappen vlak boven haar. Afgemeten. Langzaam. Ze ging rechtop zitten, haar adem ingehouden. Ze wachtte. Niets. Ze ging naar de gang en deed het licht aan. De lamp knalde en stuurde een regen van stof van het plafond naar beneden.
In de stilte die volgde, staarde ze naar de zolderdeur. Nog steeds op slot. Nog steeds wachtend. Michael kwam opdagen op een dinsdag. Geen telefoontje. Geen waarschuwing. Alleen een klop op de voordeur die te hard aanvoelde voor een huis dat al zo lang geen bezoekers had gehad.