De lichtbundels sneden door de woonkamer als een schijnwerper. Walter wachtte en dacht dat de chauffeur wel weg zou gaan als hij het doorhad. Maar de lichten bleven aan. Vijf minuten. Toen tien. De motor rommelde, gestaag en weloverwogen. Hij ging naar buiten en zwaaide met beide armen. “Doe uit!” riep hij. Een man stapte uit de cabine, telefoon in de hand, en deed alsof hij met iemand sprak.
“Ik had je niet gezien, oldtimer,” zei hij met een grijns. Hij stapte weer in, liet de motor een keer toeren maken en reed toen achteruit weg, lachend terwijl hij wegreed. Walter stond daar met een strakke kaak en trillende handen. Binnenin de muren was nog steeds de zwakke trilling van de motor te horen. Hij deed elk licht uit en bleef in het donker zitten tot het suizen in zijn oren ophield.