“Wie vraagt dat?” “Walter Briggs,” zei hij. “Dat is mijn eigendom waar je overheen bent gereden. Je houdt me elke nacht wakker met je vrachtwagens. Ik kan zo niet leven. Ik ben eenenzeventig jaar oud. Ik kan dit soort lawaai niet aan.” De voorman stak het terrein over met laarzen die in het grind knarsten.
Van dichtbij leek hij meer op een man die gewend was aan papierwerk dan aan machines; schone nagels, een keurig klembord. “Mr Briggs, toch? Ik heb over u gehoord.” Hij glimlachte, bijna vriendelijk. “Ik snap het. Verandering is moeilijk. Maar er is hier niets persoonlijks aan de hand. We doen gewoon ons werk.”