Hij keek op zijn klembord, al klaar met het gesprek. “Waarom gaat u niet terug, meneer. Het is hier lawaaierig.” Walter opende zijn mond om iets tegen te werpen, maar de man had zich omgedraaid en schreeuwde naar een andere arbeider. De motoren ronken weer.
Walter liep langzamer dan gewoonlijk naar huis, zijn schoenen bedekt met een laagje bleek stof van de weg. Het lage gezoem van de machines volgde hem de heuvel op, gestaag en meedogenloos, als een hoofdpijn die nooit minder werd. Hij had alles geprobeerd: praten met de ploeg, met de voorman, zelfs met het districtskantoor. Elke keer kreeg hij dezelfde beleefde schouderophalen. We kunnen niets doen, meneer.