Walter zat stil en deed alsof hij de krant las, terwijl zijn hart bonkte. Hij wilde zich triomfantelijk voelen, maar het enige wat hij voelde was een zware, angstige stilte. Tegen het einde van de ochtend leek het terrein meer op een plaats delict dan op een werkplaats. Inspecteurs van de provincie liepen in felle vesten over het terrein, terwijl arbeiders in ongemakkelijke groepjes bij elkaar stonden.
Vanuit zijn raam zag Walter hoe een van hen knielde en iets kleins en metaalachtigs uit het vuil tilde. Het was een van zijn hulzen. Een ander vond een tweede, toen een derde. De voorman blafte in zijn telefoon, ijsbeerde in de buurt van de mijn en wierp woedende blikken in de richting van de heuvel waar Walter’s huis stond. Walter voelde zijn hartslag in zijn keel. Het was niet zijn bedoeling geweest dat dit een spiraal zou worden.