De trillingen namen toe, vergezeld door plotselinge turbulentie buiten. Door de lichtspleten waar het water stroomde, zag hij een flikkerende beweging – scherp, snel, niet zoals de lompe gratie van walvissen. Er cirkelde iets roofzuchtigs rond. Zijn adem stokte toen een schaduw voorbij sneed: een haai, gestroomlijnd en weloverwogen, die de buitenste flank van de walvis beroerde.
Het besef drong door. De walvis had hem niet als voedsel genomen. Had hij hem beschut? Hij werd vastgehouden, afgeschermd van het roofdier buiten, dicht tegen vlees en spieren aan. Paniek veranderde in ontzag, maar de angst bleef. Hij had de intelligentie van walvissen altijd in theorie bestudeerd. Nu was hij er het levende bewijs van.