“Heb je hem gezien?” riep een bemanningslid verwoed wijzend. Anderen schudden hun hoofd, twijfelden aan hun ogen. Het beeld had verbeelding kunnen zijn, zonlicht door nevel. Maar eenmaal ontstane hoop weigerde te vervagen. De achtervolging werd verdubbeld, harten bonkten, stemmen knetterden over de radio’s: Hij leeft. Dat moet wel.
Binnenin drukte Nathaniel zijn handpalm tegen het gladde vlees en fluisterde in zijn regelaar hoewel niemand hem kon horen. “Je beschermt me, nietwaar?” Het idee voelde absurd, maar onmiskenbaar. De walvis verschoof weer en opnieuw zag hij een glimp van de rondcirkelende haai. Het reusachtige lichaam boog zich met precisie tussen hem en het gevaar in.