Drie dagen eerder was Adrian het bospad overgestoken op weg naar huis van het kleine dierenziekenhuis waar hij werkte. Het was sneller dan de hoofdweg en scheelde hem twintig minuten woon-werkverkeer, hoewel de lokale bevolking waarschuwde dat het niet mocht na zonsondergang. Hij vertrouwde meer op zijn instinct dan op bijgeloof.
Op die eerste avond kwam de zon net op en kleurde het oppervlak van de rivier koper. Toen zag hij het silhouet. Een eenzame wolf, zo stil als steen, starend naar de oever alsof hij wachtte tot er iets naar boven zou komen. Adrian vertraagde, verontrust, maar zei tegen zichzelf dat het alleen maar jagen was.