Zijn hoofd draaide op een enkele gedachtengang: Er is iets levends daar beneden. De wolf weet het. Hij wacht op me, of daagt me uit om iets te doen. Hij ijsbeerde op en neer, gevangen tussen angst en plicht. Als hij te lang wachtte, zou het wel eens te laat kunnen zijn voor de wolf en het leven dat hij bewaakte.
Zijn vastberadenheid verhardde. Hij ging snel naar huis om handschoenen, een hoofdlamp en een kleine opvouwbare schop in zijn tas te stoppen. Hij zei tegen zichzelf dat het een voorzorgsmaatregel was, maar diep van binnen wist hij dat hij niet langer kon toekijken.