Dus keerde hij terug, gereedschap bij de hand, vastberadenheid verhardend met elke stap door de bomen. De wolf hief zijn kop op toen hij naderde, amberkleurige ogen die brandden ondanks het uitgemergelde frame. Adrian hapte naar adem. Dit was geen gewone confrontatie, maar een confrontatie met iets oerouds, oerouds en meedogenloos.
De wolf was uitgemergeld tot op het punt van broosheid. Zijn ribben rezen en vielen in een ondiep ritme, zijn ogen waren dof maar onwrikbaar. Adrian vertraagde, het gewicht van de spade drukte tegen zijn rug. Elk instinct waarschuwde hem dat dit dwaasheid was. Toch kwam hij dichterbij dan ooit tevoren.