Hij hief beide handen op en fluisterde: “Ik probeer te helpen.” De woorden waren absurd. Hij was aan het redeneren met een dier, maar zijn stem trilde van oprechtheid. Het gegrom van de wolf verstomde, maar zijn tanden bleven ontbloot. Een kwetsbare patstelling. Adrian wist dat het niet lang zou duren als hij te veel druk zou zetten.
Hij probeerde een andere benadering, ging zijwaarts, cirkelde naar de andere kant van de oever. De wolf draaide, zijn schouders gespannen, maar sprong niet uit. Adrian liet zich weer in de modder vallen, leunde laag, gespannen om te luisteren. De kreten kwamen hier duidelijker, dun, wanhopig, vervagend. Hij klemde zijn kaak op elkaar. De tijd verdween.