Lange minuten zat hij roerloos, terwijl de ogen van de wolf hem nooit verlieten. Zijn spieren deden pijn, maar hij durfde zich niet te verroeren. Toen, vaag, klonk het geluid weer – een gejammer, zachter dan voorheen. De urgentie drukte als een bankschroef tegen zijn ribben. Hij moest iets doen, maar hoe?
Ze schrokken allebei van een plotselinge klap in de bomen achter hen. Adrian draaide zich om, de spade kletterde tegen de stenen. De wolf draaide zijn kop naar het geluid, zijn spieren gespannen. Het was gewoon een hert dat door het kreupelhout rende. Maar toen zijn blik terugkeerde naar Adrian, brandde de argwaan feller dan ooit.