Het boeket gleed uit Clara’s hand, de bloemblaadjes verspreidden zich over het gangpad als stukjes van haar hart. Liams woorden weerklonken in haar oren, hol en ondenkbaar: Stap opzij. Even kon ze niet bewegen, niet ademen, terwijl de wereld onder haar voeten kantelde.
En toen stapte Stephanie naar voren, stralend in het wit, op haar plaats glijdend naast hem alsof het altaar altijd al voor haar bedoeld was geweest. Snikken gierden door de menigte, gefluister steeg op als een storm, maar Clara hoorde niets behalve het bonzen in haar borst.
Haar ouders protesteerden, hun stemmen trilden van ongeloof, maar Clara hoorde ze nauwelijks. Het enige wat ze voelde was het verpletterende gewicht van het verraad, de vernedering die door haar huid brandde toen ze daar stond, ontdaan van haar geloften, haar toekomst, haar waardigheid – toekijkend hoe haar zus alles opeiste waarvan ze had gedroomd dat het van haar zou zijn.