De volgende dag droeg hij de akte naar het dorp. Mevrouw Linton, de oudere conciërge die Henry al tientallen jaren kende, keek scheel naar het papier. “Vreemd, dat,” zei ze, wijzend op de herhalingen. “Je oom hield van puzzels. Hij loste elke kruiswoordpuzzel in elke krant op. Ik geloof dat hij er zelfs een paar verzon. Misschien heeft hij je nog een laatste raadsel nagelaten?”
Haar woorden brachten hem meer van zijn stuk dan hij wilde toegeven. Hij vroeg naar Henry’s vrouw, maar mevrouw Linton tuitte alleen haar lippen. “Vreselijke tragedie. Mensen praten, maar niemand weet het. Toch was hij geen man die je gemakkelijk kon begrijpen. Hij leek altijd… ergens anders, zelfs als hij voor je stond.”