In de keuken vulde hij zijn oude waterkoker en zette hem op het gasfornuis. Terwijl hij opwarmde, stapte hij de veranda op. De lucht was koel en vochtig van de vroege ochtendvochtigheid. Hij keek naar de zee, iets wat hij elke dag deed zonder erbij na te denken.
Het water was kalm en glazig, het getij op weg naar binnen. “Goed tij om te vissen,” mompelde hij. Hij wierp een blik op de windzak die aan de reling was vastgebonden. Hij bewoog nauwelijks. Terug binnen schonk hij zijn thee in en draaide de kleine radio in de vensterbank open.