Arthur knikte langzaam. Zijn ogen waren gericht op het ei. Het pulseerde zwakjes onder het rubberachtige oppervlak. Het leefde. Onmiskenbaar levend. De vrouw pakte een tablet. “Dan hebben we veel om over te praten.”
Arthur slikte. Zijn stem kwam er schor uit. “Het begon vanmorgen. Ik zag er eerst maar drie of vier. Voorbij het rif – ze dreven daar gewoon. Ik dacht dat mijn ogen me voor de gek hielden.” De vrouw keek op, maar zei niets. Ze bleef typen.