Martin begon weer te plotten. “Ik ga de confrontatie met hem aan,” zei hij, zijn ogen scherp van vastberadenheid. “Van man tot man. Eens kijken wat hij zegt als ik antwoorden eis.” De gedachte maakte me bang. “Je brengt haar alleen maar in verlegenheid,” fluisterde ik. “Ze zal het ons nooit vergeven als je dat doet.”
We ruzieden tot diep in de nacht, zijn woede woog op tegen mijn angst. We sliepen geen van beiden, staarden allebei naar het plafond en stelden ons Nora’s leven voor in richtingen die we niet konden controleren. De man was een schaduw in ons huwelijk geworden, een derde aanwezigheid bij elke maaltijd en elk gesprek.