De opluchting was scherp en bijna pijnlijk. Hij was niet de minnaar die we ons hadden voorgesteld, noch het roofdier dat we hadden gevreesd. Hij was slechts een man die zich hield aan een keuze die hij lang geleden had gemaakt en die ongemakkelijk in het heden stond omdat onze dochter hem had opgezocht. Mijn woede ebde weg en werd vervangen door een vreemde, rauwe pijn.
Martins schouders zakten door. Hij bedekte zijn gezicht met zijn handen. “Al die tijd,” fluisterde hij, “dachten we dat we je kwijt waren.” Nora leunde dichterbij, haar ogen vol liefde. “Jullie raakten me niet kwijt,” zei ze. “Ik wist alleen niet hoe ik je mee moest nemen in dit alles.”