Met een aarzelende hand tilde Carlton het deksel van de kist op. Binnenin lag een warboel van dekens en vodden. Zijn handen trilden lichtjes toen hij voorzichtig de lagen terugtrok en het wezen onthulde dat eronder verborgen lag.
Henry’s adem stokte in zijn keel toen hij de aanblik in zich opnam. Daar, genesteld tussen de haveloze stof, zat een jonge wolf. Zijn vacht was gematteerd en smerig en zijn ogen, die ooit scherp waren, leken nu dof en vermoeid.