Met afgrijzen keek Samantha toe hoe Juniper kronkelde in de woeste greep van de adelaar. Haar gedachten probeerden de situatie bij te houden, maar het tafereel dat zich voor haar ontvouwde was te onwerkelijk, te wreed. Een scherpe, rauwe schreeuw scheurde door haar keel en doorkliefde de verdoofde ochtendlucht.
De buren, aangetrokken door de commotie, verzamelden zich langs de hekken en opritten. De monden hingen open van ongeloof toen de adelaar hoger vloog, een kleine witte waas hulpeloos bungelend onder hem. Niemand sprak; ze stonden daar gewoon, verlamd, alsof hun collectieve schok de vogel op de een of andere manier weer naar beneden kon trekken.