De deur ging open. De man liep naar buiten, overhandigde hem een boterham in folie en een warme kop koffie. “Neem dit,” zei hij. “Je bent komen opdagen. Dat telt toch nog ergens voor.” Joshua knikte een keer en nam het aan, meer uit reflex dan uit dank. De man ging weer naar binnen.
Hij at langzaam, niet omdat hij ervan wilde genieten maar omdat hij niet wist wat hij anders moest doen. De helft ging naar Lucky. De andere helft zat als natte stof in zijn mond. De warmte van de koffie bereikte niets in hem. Alles wat hij had gedaan. Alles wat hij had gehoopt. Weggespoeld in de nacht.