Joshua probeerde zichzelf ervan te weerhouden om te vallen, zijn maag strak van leegte, zijn ogen halfgesloten terwijl de wereld om hem heen vervaagde. In die waas trokken zijn gedachten hem terug naar een koude middag buiten de gaarkeuken, het soort dag waarop honger elke seconde scherp en uitgerekt deed aanvoelen.
Hij had net een kom soep gekregen – waterig maar met genoeg groenten en noedels – toen iemand achter hem zich naar voren duwde. De klap sloeg de kom recht uit zijn handen en de soep spatte in een natte, dampende puinhoop op de stoep. Hij stond verstijfd toe te kijken hoe de bouillon in het beton trok.