Joshua’s hart bonsde. Hij verwachtte een vuistslag, misschien erger. Maar net toen de man zijn arm terugtrok, stopte dezelfde smerige hond met likken en liet een scherpe, luide blaf horen. Toen nog een. Het stormde op de man af, grommend, tanden ontbloot – niet aanvallend, maar dichtbij genoeg om hem te laten pauzeren.
De man aarzelde, fronste zijn wenkbrauwen en liet uiteindelijk zijn greep vallen. “Gek mormel,” mompelde hij en stapte terug in de rij. Joshua wankelde en paste zijn jas aan, nog steeds verbijsterd. Hij keek naar de hond, die nu weer kalm aan zijn voeten zat alsof hij dit al honderd keer eerder had gedaan.