Marco lachte, toen niet meer. Hij belde ze. Voetstappen naderden; het kijkgaatje verduisterde. De stem van zijn oom klonk als die van een hotelbediende: “We zijn aan het rusten. Kom later”. Marco staarde stomverbaasd naar de eik, het handvat van de koffer beet in zijn handpalm. “Doe de deur open,” zei hij. “Je was aan het katzitten, niet de woonkamer aan het commanderen.”
Verrassend genoeg bleven de sloten zitten. Het licht van de veranda scheen alsof het een verdachte in de schijnwerpers zette. Zijn tante verscheen voor het raam van de eetkamer, met opgeheven wijsvinger. “Stem van binnenuit, schat,” mompelde ze. “Buren.” Marco stapte achteruit, zijn hartslag steeg. Hij had betaald voor elke tegel, scharnier en scharnier-gekraak. Vanavond bezat hij blijkbaar alleen de oprit.