Ze probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat het een delirium was, het gefragmenteerde gefluister van een stervende man. Toch klonken de woorden afgemeten, weloverwogen en bijna ingestudeerd. Ze weerklonken luider dan de condoleances op de begrafenis en brachten haar meer in verwarring dan de zwarte pakken en verwelkte bloemen rond zijn kist.
Thuis overschaduwde onbehagen elke hoek. Een sleutel geplakt onder zijn bureau. Bankafschriften verborgen in de rug van een oud boek. Zelfs gewone herinneringen speelden zich nu anders af, getint met geheimzinnigheid. Het was alsof hij een puzzel voor haar had achtergelaten en haar had uitgedaagd de waarheid te achterhalen.
Zijn laatste woorden klampten zich aan haar vast als een vloek. “Het spijt me. Je zult wel zien.” Even later gleed zijn hand levenloos uit de hare. Toen de monitoren zwegen, steeg het verdriet in haar borstkas, maar de verwarring kerfde dieper. Welk geheim had hij met zich meegedragen de dood in, haar achterlatend om te ontcijferen?