Toen, een geluid. Brekende takken. Een plof. Caleb tuimelde de helling af, modder op zijn jas, een mouw opengescheurd. Hij kreunde, rolde op zijn rug en hield een hand op. “Ik ben oké.” Lisa strompelde naar voren, de tranen liepen al over haar gezicht. “Je bent gek,” mompelde ze, terwijl ze zich naast hem op haar knieën liet vallen. Hij kromp ineen. “Je rende als een gek. Ik vond dat ik hetzelfde moest doen.”
Die avond stond Lisa bij het aanrecht te kijken hoe Nina een touwtje uit de vensterbank sloeg. Het katje bewoog nu langzamer, voorzichtiger. Maar ze was thuis. Achter haar kraakte de deur van de veranda open. Caleb stapte naar binnen, zijn arm pas ingezwachteld, zijn jas over één schouder.