Jamie staarde met bonzend hart naar de geblokkeerde zijdeur. Een van de kratten die ze hadden gebruikt om de deur te stutten, begon bij elke stoot lichtjes te verschuiven. “Ze zitten vlak naast ons,” zei hij, nauwelijks meer dan een fluistering. Noah zei niets. Hij luisterde ook. Toen hoorden ze het allebei.
Een doffe klap. Toen nog een. Iets sloeg tegen de buitenkant van het vliegtuig. “Ze testen ons,” zei Noah. “Kijken hoe makkelijk we erop kunnen klimmen.” Nog een knal, luider nu. Toen een slepend geluid, alsof iemand iets zwaars over de buitenkant schraapte.