Ze staarde ernaar, verscheurd. De regen kletterde tegen haar capuchon. De wind rukte aan haar jas. De donder kraakte in de verte en de hond deinsde terug, maar bleef staan. Hij kromp even ineen, zichtbaar trillend, maar rende niet weg. Hij gaf weer een duwtje tegen haar been. Zachtjes. Smekend.
Maya dacht aan de eigenaar van de hond. Het was een hulphond die moe, bang en doorweekt was, maar het nog steeds probeerde. Maya had het gevoel dat de hond haar iets belangrijks probeerde te vertellen. Ze zuchtte. “Oké,” mompelde ze. “Jij wint.” Ze trok de kap strakker over haar hoofd. “Laat eens zien.”