Ze gleed met een hand onder de schouder van de vrouw en hielp haar met moeite overeind. “Dank je,” mompelde ze rillend. “Ik ben uitgegleden. Ik denk dat ik mijn hand bezeerd heb. Ik kan mijn stok niet vinden.” Maya keek om zich heen en zag hem liggen: een witte wandelstok half begraven in het gras en een bril vlakbij.
Ze pakte ze allebei snel en legde ze in haar handen. De hond kwam aangesneld, drukte zijn gezicht tegen dat van de vrouw en likte haar gretig. Een zwakke glimlach trok aan haar lippen terwijl ze naar de natte vacht van de hond greep. “Je hebt iemand gevonden,” fluisterde ze. “Goed zo, Juno. Het is je gelukt.”