Toen – daar was het weer. Een streep. Donkerder, scherper. Niet de luie drift van een rog, niet van een tandbaars. Snel. Doelbewust. Kijkend. Marcus bevroor, liet zich zweven. Zijn hartslag bonkte in zijn oren. Het rif was stil, het water uitgestrekt in leeg blauw. Toch was er iets. Hij voelde het. Het knipperende licht van de camera voelde plotseling minder als een hulpmiddel, meer als een doelwit.
Zijn instinct prikkelde, een waarschuwing fluisterde door het water zelf. Marcus duwde zich zachtjes omhoog, zijn vinnen sneden door het water terwijl hij naar de glinstering van het daglicht erboven steeg. Het rif vervaagde onder hem, het koor van kleuren verdween in de schaduw en al snel brak zijn hoofd de oppervlakte met een golf van lucht en nevel.