De tunnel leek eindeloos, de lichtbundel van Daniels koplamp werd opgeslokt door de duisternis. De agenten bewogen langzaam, radio’s knetterden zachtjes. Toen flikkerde er een schijnsel in de verte. Niet dat van hen. Een apart licht dat op hen af kwam. Daniel bevroor, zijn hart klopte in zijn borstkas. Iemand was hier beneden.
“Houd stand,” fluisterde de hoofdofficier, één hand rustend op zijn holster. De gloed werd feller, voetstappen schraapten tegen de vochtige grond. Toen kwam er een figuur tevoorschijn – een man in haveloze kleding, zweet glinsterend op zijn voorhoofd, zijn ogen vernauwend bij het zien van vreemden in zijn tunnel.