Die avond, op zolder, belandde Michaels zaklamp op een thermosfles die achter een doos geklemd zat. Hij schroefde het deksel open – de geur van koffie hing nog in de lucht, vers genoeg om hem door elkaar te schudden. Er was hier onlangs iemand geweest. Geen spook van paranoia, maar een levende aanwezigheid onder zijn dak.
Tijdens een buurtfeest klopte een oudere buurman op Michaels schouder. “Goed om je terug te zien. Er is goed voor je familie gezorgd.” De woorden werden vriendelijk uitgesproken, maar klonken als een beschuldiging. Michael forceerde een glimlach, maar zijn woede sudderde. Verzorgd door Sarah? Of door wie? En waarom wist iedereen ervan behalve hij?